banner


Line
Languages:                                
English / engels    
Dutch / nederlands

[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.]

Slakken en wormen

Met veel dank aan Henk Jan Kwant, Hanny Reneman, Rob Baerselman, Tom Meijer, Jan Hein Visser en Tom van den Neucker voor hun hulp bij de identificatie van een aantal soorten.

Inhoud: 1 slakken 2 wormen.

1 Inleiding weekdieren

Slakken zijn weekdieren en de meeste daarvan leven in het water, vooral in de zee. Een aantal leeft op het land en slakken zijn daarvan wel de bekendste. In onze tuin zitten slakken met en slakken zonder huisje. Ik heb de sterke indruk dat de slakken zonder huisje minder vaak door vogels worden gegeten dan die met huisje. Vooral de zanglijster lust daar wel pap van. De huisjes slaat hij op een aantal vaste plekken in onze tuin kapot. Slakken zijn gek op planten met vlezig blad, vandaar dat halverwege de zomer een aantal planten er niet fraai meer uitziet. Slakken zijn tweeslachtig, dat wil zeggen ze zijn mannetje en vrouwtje tegelijk. En dus zie je twee piemeltjes als slakken 'het' doen! Daarna leggen slakken eitjes, waaruit dan weer kleine slakjes kruipen.

Links: het lijkt wel of deze slak de eieren de oren uitkomen! Rechts: slakken zijn tweeslachtig smiley.

In de meeste tuinen komen veel meer slakken voor dan men vaak denkt. Maar deze meeste soorten zijn zo klein dat je er echt heel speciaal op moet gaan letten, anders kijk je er overheen. Veel soorten vind je door stenen om te draaien, of rottend hout. De slakjes linksonder zijn in maar een paar minuten tijd verzameld. Ze zijn allemaal kleiner dan één centimeter en je zult er dus goed naar moeten zoeken. Veel soorten komen verderop nog aan de orde.

Diverse heel kleine slakjes bij elkaar gezocht in de tuin.

Slakkeneieren zijn veel in de tuin te vinden, vooral op vochtige plekken. Het zijn net kristallen bolletjes. Ze zijn ook zeer goed bruikbaar bij het voorspellen van de toekomst: er kruipen ooit kleine slakjes uit!

Deze eitjes zijn waarschijnlijk van een naaktslak.

Inhoud: 1.1 huisjesslakken, 1.2 naaktslakken

1.1 Huisjesslakken

In de tuin vind je vooral de tuinslakken erg veel terug. Er zijn twee soorten: de Witgerande Tuinslak en de gewone Tuinslak. Je kunt ze alleen onderscheiden door te kijken naar de kleur van de rand van de uitgang van de schelp van een volwassen dier. Bij de Witgerande Tuinslak is die altijd wit, bij de gewone Tuinslak altijd (donker)geel of bruin. De schelpen zelf zijn bijna gelijk en beide soorten komen in erg veel kleuren voor: geel, roze, bruin. De Witgerande Tuinslak is overigens in grote delen van Nederland zeldzaam en komt vooral voor in het zuiden en oosten. In België is de soort veel gewoner, maar meestal toch veel minder talrijk dan de Gewone Tuinslak.

Links een gele Witgerande Tuinslak (Cepaea hortensis) en rechts een roze Tuinslak (Cepaea nemoralis).

Slakken zijn zeer langzaam dieren. Dat komt omdat ze geen pootjes hebben, maar slechts één grote voet. En die voet is niet erg glad, maar slijmerig. Je kunt dan ook altijd precies zien welke route een slak heeft gevolgd, want hij laat altijd een slijmspoor na. Sommige slakken kunnen erg oud worden. Van de bekende Wijngaardslakken, die in veel restaurants op de menukaart staan, is bekend dat ze in gevangenschap wel 30 jaar oud kunnen worden! Wijngaardslakken zijn wel te kweken, maar dat is niet eenvoudig. Vandaar dat ze nog veel in de natuur worden verzameld en dat gaat natuurlijk ten koste van de aantallen. Ook de Segrijnslak, in culinaire kringen beter bekend als de Kleine Wijngaardslak, wordt veel gegeten, maar is iets minder populair. De soort komt echter ook in Nederland en België veel voor in tuinen en dergelijke. De Wijngaardslak is in Nederland iets zeldzamer. In België komen beide soorten ongeveer evenveel voor. Van de soort rechts dachten we dat het ging om de Wijngaardslak, maar Jan Hein Visser hielp ons uit de droom: het is een sterk verweerd exemplaar van de Segrijnslak. Voor die correctie nog veel dank.

De mooie Segrijnslak (Helix aspersa) wordt als Kleine Wijngaardslak wel gegeten.

Het heel kleine slakje hieronder (het schelpje is minder dan 2 centimeter, het diertje zelf is zo'n 0,7 centimeter lang) lijkt wel op een schelpje dat je soms aangespoeld ziet op het strand. Dat schelpje is van dichtbij heel erg mooi. Gezien de lengte (tussen 16 en 18 mm), de mondopenening en de kleur gaat het hier om de Grote Regenslak (Balea biplicata), die ook wel Grote Clausilia, of Grote Spoelhoren of Grote Spoelhoorn wordt genoemd. Met veel dank aan Tom Meijer voor de determinatie. Het beestje tref je veel aan als je stenen of stukken hout die al wat langer op de grond hebben gelegen omdraait, maar ook op de bosbodem, in composthopen enz.

Dit kleine slakje is een slakje uit de familie der regenslakjes en heet de Grote Regenslak (Balea biplicata).

Hieronder zie je een slakje waarvan wij lange tijd dachten dat het één van de vele mosslakjes was. Gelukkig heeft Tom van den Neucker ons gecorrigeerd. Het is een slakje dat luistert naar de fraaie naam: Glanzende Agaathoren. Kijk, zo iets chiques heb je graag in je tuin.

Een klein slakje, maar met een grootse naam: de Glanzende Agaathoren (Cochlicopa lubrica).

Het schelpje hieronder is echt heel erg klein, maar ook heel erg mooi: kleurrijk en vol met prachtige ribbeltjes. Hij heeft ook een heerlijke Nederlandse naam: het Boerenknoopje. Herinner je je die Manchester broeken nog? Hij komt bijna overal op de wereld voor.

Het Boerenknoopje (Discus rotundatus) doet zijn Nederlandse naam alle eer aan.

Dan nog een klein slakje dat heel erg lijkt op het Kelderslakje, maar duidelijk donkerder is en met een meer bruine kleur. Er zijn heel veel soorten die sterk op elkaar lijken. Tom Meijer kon het linker exemplaar wel voor ons benoemen, het is de Grote Glansslak. Het rechterexemplaar blijft voorlopig een Oxychilus sp. En mocht je de naam weten, stuur ons dan even een mailtje: info@gardensafari.net. Met dank aan Tom Meijer, Hanny Reneman en Christabel Ashby voor hun hulp.

Twee slakjes uit het geslacht Oxychilus: links de Grote Glansslak (Oxychilus draparnaudi) en rechts een ons nog niet bekende Oxychilus sp.

Zijn de meeste kelderslakjes heel erg moeilijk te determineren, het slakje hieronder wil nog wel eens minder problemen geven, want hij stinkt! Om precies te zijn hij ruikt een beetje naar knoflook! En dat verklaart dan meteen de naam. Het beestje leeft dus niet op knoflook, maar ruikt ernaar. De determinatie staat echter niet geheel vast.

Dit zou wel eens de Lookglansslak (Oxychilus alliarius) kunnen zijn, die ook wel Knoflookslak wordt genoemd.

Onderstaand schelpje lijkt best veel op de gewone tuinslakken, maar hij is vele malen kleiner en van een roomwitte kleur. Wel is hij met een diameter van zo'n 8 mm iets groter dan het Boerenknoopje. Op de rechterfoto zie je beide soorten ter vergelijking. De geweldige Tom Meijer kon ons verder helpen: het is de Bruine Blinkslak, die er niet erg bruin uitziet, omdat het een onbewoond schelpje betreft.

Dit mooie ivoorkleurig schelpje behoort toe aan de Bruine Blinkslak (Aegopinella nitidula).

De slak hieronder is wel een hoogst merkwaardig heerschap: Zijn schelpje is "harig"! Wie dat bedacht heeft... Het is maar een klein beestje, niet groter dan de kelderslak bijvoorbeeld. Hoewel we hem regelmatig in de tuin tegenkomen, komt hij minder vaak voor dan de Kelderslakjes of de Regenslakjes.

Dit is de Gewone Haarslak (Trichia hispida), zo te zien een speling der natuur.

1.2 Naaktslakken

Net als de tuinslak verschijnt ook de bekendste naaktslak, de Grote Wegslak hieronder, in veel kleuren, maar heeft altijd een oranje voetrand. Het meest zie je ze in donkerbruine kleuren, maar geheel oranje exemplaren zie je ook veel. Bij uitzondering kan het dier ook bijna wit, geel of zwart zijn. Kortom: de kleur van de slak zegt niet zoveel, maar die oranje voetrand is er wel altijd! Dat wil zeggen als je een volwassen exemplaar ziet. De jonkies, ook al zijn ze misschien bijna volgroeid, missen de oranje voetrand. Wel hebben ze vaak een mooie, geheel zwarte kop. Deze slak kan een lengte halen van wel 15 centimeter!

De gewoonste naaktslak van de Benelux: de Grote Wegslak (Arion rufus). Links een volwassen dier in de min of meer standaardkleuren, rechts een jonkie.

Ook de Zwarte Wegslak, die qua kleur vaak op de Grote Wegslak lijkt, is erg variabel. De Zwarte Wegslak mist echter de oranje rand van de voet. Wel heeft hij op de zijkanten altijd een donkere streep, ongeacht de kleur waarin hij voorkomt. En zo zijn de twee soorten toch wel gemakkelijk uit elkaar te houden. Recent is echter de soort opgesplitst in drieën: de Zwarte Wegslak (Arion hortensis), de Donkere Wegslak (Arion distinctus) en Arion owenii. Ze lijken echter zeer sterk op elkaar. De soort hieronder is vrijwel zeker Arion distinctus, maar dat staat niet helemaal vast!

De Donkere Wegslak (Arion distinctus) is niet zo heel veel kleiner dan de Grote.

Bijna alle slakken zijn een pest voor de tuin. Ze eten bijna allemaal dode, maar vooral ook levende planten. Vooral planten met grote, vlezige bladeren, zoals kool en sla zijn bij slakken geliefd. De grootste slak in Nederland, de Grote Aardslak, sommigen noemen hem Gevlekte Aardslak, kan wel 20 centimeter lang worden en 3 jaar leven. Het is een raar beest, want aan de ene kant vreet hij aan de bladeren van allerlei planten in de tuin, maar hij eet ook wel aas en jaagt ook op andere naaktslakken! De slak wordt vanwege de vlekken ook wel Tijgerslak of Panterslak genoemd. Hoewel er vaak erg veel in de tuin leven, zie je ze minder vaak, omdat deze soort een echt nachtdier is.

Dit is de Grote Aardslak (Limax maximus), die ook wel andere naaktslakken opeet.

Ofschoon de determinatie niet helemaal vast staat, denken de experts toch dat we hier te maken hebben met Lehmania valentiana. Dit is een zuidelijke soort, die vroeger in Nederland en België heel zeldzaam was. Tegenwoordig duikt hij echter steeds vaker op in de Benelux, vooral in tuinen en parken. Hij is verwant aan de Grote Aardslak, maar is wat kleiner, tamelijk bleek en niet erg getekend. De soort verovert de wereld in een hoog tempo, voorzover zoiets bij een slak mogelijk is natuurlijk. De soort is al gevonden in Oost-Europa (Polen en Litouwen), Rusland, Noord-Amerika (Missouri), Midden-Amerika (de Dominicaanse Republiek) en Zuid-Amerika (Colombia). Inmiddels is deze globetrotter ook gesignaleerd op de Britse Eilanden.

Deze soort is bezig de wereld te veroveren: Lehmania valentiana.

De slakken verdelen we vaak in twee groepen: de huisjesslakken en de naaktslakken. Dat huisjesslakken een huisje hebben zal duidelijk zijn, maar naaktslakken hebben heel vroeger ook een huisje gehad. Ze zijn dat huisje in de loop van de evolutie kwijtgeraakt, maar er is nog steeds een restant zichtbaar. Op de foto's hieronder zie je de lichte vlek achter de kop van het slakje: dat is het restant van het huisje. Het bevat nog steeds kalkkorreltjes, waar de huisjesslakken hun hele huisje uit opbouwen.

Dit zal wel zijn de Gevlekte Akkerslak (Deroceras reticulatum), een akeligheid in de tuin, vooral als de zomer erg vochtig is.

2 Wormen

Er zijn heel wat wormen op de wereld, maar de meeste leven niet in je tuin, maar in zee of aan de kust. In Nederland en Vlaanderen komen ongeveer 50 soorten wormen voor die in de grond leven. Daarvan is er maar eentje echt bekend: de gewone regenworm, pier of aardworm. Het is een roodachtige worm die over de gehele wereld voorkomt. Ze leven in de grond waar ze een heel nuttige bijdrage leveren aan de recycling: ze verteren plantenresten en hun uitwerpselen zijn pure humus! De ring die je bij veel aardwormen net voor de helft ziet zitten noemen we het zadel. Er zijn gigantisch veel regenwormen en ze staan dan ook op het menu bij veel dieren: sommige larven van groene vliegen, veel vissen en salamanders eten ze, veel vogels zijn er dol op, zoals merels en ook sommige zoogdieren, zoals egels en spitsmuizen lusten wel een maaltje pieren. Zelfs een grote roofvogelals de buizerd jaagt op ze in moeilijke tijden.

De Gewone Regenworm (Lumbricus terrestris) is een belangrijke vercomposteerder in de natuur.

Hieronder een wormpje waarvan wij lang niet geweten hebben wat het zou kunnen zijn. Gelukkig kwam Rob Baerselman met een erg goede suggestie: het zou kunnen gaan om de Potworm. Dat is een wit neefje van de Regenworm, maar dan veel kleiner. Hij wordt maximaal zo'n 2 centimeter lang. Hij wordt wel gebruikt bij onderzoek naar bodemvervuiling. Want terwijl zijn veel bekendere neef zich niet zo veel aantrekt van vervuiling, kan de Potworm daar heel slecht tegen. En dat is voor ons dan weer goed nieuws, want we komen hem regelmatig tegen in de tuin. Bij nat weer tref je hem vaak bovengronds in mos aan.

Dit is waarschijnlijk een Potworm (Enchytreaus albidus), een neefje van de Regenworm.



Line
        © Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys)